donderdag 22 juli 2010

The thousand autumns of Jacob de Zoet

David Mitchell. Sceptre, 2010. 469 pagina's.

Hard werken, de eerste honderd bladzijden of zo van dit boek. Geen moment had ik daar kunnen bedenken hoe dierbaar Jacob de Zoet me zou worden, of dat ik na de slotzin, 369 bladzijden later, ernstig nood zou hebben aan een zakdoek. Al had ik het best kunnen weten, natuurlijk, want David Mitchell is een tovenaar, dat hadden Cloud Atlas en Black Swan Green al bewezen. Het was daarom ook dat ik mezelf trakteerde op een gelimiteerde luxe-uitgave van zijn nieuwe boek, blauw-op-snee, met leeslint in een mooie schuifcassette, en door de auteur gesigneerd – exemplaar 127 van 500.

Mitchell maakt het zichzelf noch zijn lezer gemakkelijk. Hij sleept ons mee naar een andere tijd, een andere cultuur, en een heel benauwd, obscuur uithoekje van de wereld waar een klein groepje mensen het met zichzelf en elkaar probeert uit te houden. Het minuscule, kunstmatige eilandje Dejima, via één brug verbonden met Nagasaki, was eeuwenlang het enige contactpunt tussen Japan en de rest van de wereld, en die rest van de wereld bestond het grootste deel van die tijd uit Nederland. Preciezer gezegd, uit de minder dan twee dozijn Nederlanders die van Japan op het eiland mochten verblijven (en ook alleen daar). Een hoofd, zijn plaatsvervanger, een paar klerken, een arts, en een paar rauwdouwers van uiteenlopende pluimage, dat is de cast van Nederlanders waar Mitchell mee aan de slag gaat.

Als alles meezat meerde jaarlijks een VOC-schip aan om handelswaar te brengen en te halen. De rest van de tijd hadden de achterblijvers het druk met dromen van weggaan, en te bedenken hoe ze een slaatje konden slaan uit de transacties met de Japanners: corruptie was troef. Aan Japanse zijde was het al niet anders, en Mitchell neemt de tijd om het steeds geprikkelde, paranoïde sfeertje op het eiland te schilderen. Zijn spreekbuis is de klerk Jacob de Zoet, een uiterst integere, roodharige domineeszoon uit Domburg die als eerste taak heeft de boeken van de vorige leiding op het eiland door te vlooien op bewijzen voor malversaties.

Taal en communicatie zijn vanaf het begin een centraal thema. Overal zijn tolken, een macht op zichzelf, waarvan sommigen spelletjes spelen, anderen een oprechte belangstelling hebben voor de nieuwe cultuur en het Westerse weten. Hollanders en Japanners proberen elkaar te begrijpen, een project dat in de roman nog een extra complicatie oploopt omdat ze in het Engels geschreven is. Mitchell heeft zich ingespannen een beetje Nederlands te leren, maar verraadt onbedoeld herhaaldelijk dat zijn karakters niet echt Nederlands spreken. Als een Japanner bijvoorbeeld verwijst naar de levenskracht 'ki', wordt het door een van de Nederlanders misverstaan als 'key', en hij maakt een draaiende beweging met zijn hand om te illustreren wat hij bedoelt. Met het Nederlandse 'sleutel' werkt dat natuurlijk niet meer. Zulke missertjes zijn er aardig wat te vinden, maar ze zijn niet echt van belang als de drukkende sfeer van Desjima je eenmaal in zijn greep heeft en zich ook de contouren aftekenen van grotere machten en sinistere geheimen.

Want na een monotoon begin dat zich afspeelt op de vierkante millimeter, vol ragfijne details, en waar een voorzichtig opbloeiende liefde van De Zoet voor de Japanse vroedvrouw Orito Aibagawa centraal staat, vouwt het verhaal zich wijds en dramatisch open. De lezer belandt met Orito in het klooster van een duistere sekte waarbij de abdij uit De Naam van de Roos afsteekt als een kinderspeeltuin. De Zoet heeft amper tijd zich te bezinnen op de bevrijding van zijn stille geliefde, want ziet zich geconfronteerd met verraad door zijn superieuren en met een Engelse aanval op Dejima. De tweede helft van het boek is bijna thriller-achtig in zijn spanningsopbouw en lijkt me zeer geschikte stof voor een heel mooie film. Maar nergens verliest Mitchell de grotere lijn uit beeld, de weerslag van alle gebeurtenissen op zijn personages, de beleving van die gebeurtenissen door de lens van hun karakters; - dat is wat het boek zijn weemoedige kleur geeft, die al uit de titel spreekt, en wat maakt dat je na de slotzin meteen weer vooraan wilt beginnen – iets wat bij thrillers zelden het geval is.

Schrijven doet Mitchell prachtig. Kleuren, geuren en geluiden stromen van het papier. De mensen zijn van vlees en bloed. En de fascinerende wereld van Dejima en zijn achterland doet zich zo levend voor alsof ze niet al meer dan 150 jaar geschiedenis is. De lezer steekt flink wat op van de zeden en gewoonten in het Japan van die dagen, en de eigenaardigheden van de betrekkingen met buitenlanders. Zo was er het merkwaardige ritueel van de fumi-e, waarbij zij die met buitenlanders omgingen ritueel hun voeten moesten vegen op een afbeelding van Christus, om te bewijzen dat ze niet waren verleid door de verboden vreemde godsdienst. We begrijpen dat het niet niks is voor de plichtgetrouwe Jacob de Zoet om in zo'n wereld zijn familie-psalter binnen te smokkelen, een verboden artikel dat hem te dierbaar is om van te scheiden.

Het is mooi, het is bij tijden adembenemend, en je steekt er nog wat van op ook. Lezen dus. Er is een Nederlandse vertaling – het zou ergens natuurlijker zijn geweest als dit boek in het Nederlands geschreven was (en door een Nederlander, maar ja, Nederland heeft nou eenmaal geen schrijvers van het kaliber Mitchell, al zijn er bij Rosenboom misschien trekken van verwantschap). Maar het boek is niet in het Nederlands geschreven, en als ik de titel van de vertaling zie zinkt het hart me al in de schoenen: 'De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet'. Lelijk, tongbrekend, en wat in vredesnaam mankeert er aan 'De duizend herfsten van Jacob de Zoet'?