maandag 1 december 2008

Madresfield

Jane Mulvagh. Doubleday, 2008. 383 pagina's.

Ik geef het onmiddellijk toe, dit is wat je noemt off the beaten track. Zo’n boek waarvan je van tevoren weet dat je het geen mens zult kunnen aanraden, of het moest zijn dat je op een onverwacht ogenblik een andere anglofiele country house freak tegen het lijf loopt – want heus, ze bestaan welzeker. Maar few and far between. Gelukkig vormt Amazon naarmate ik er langer winkel een steeds treffender bijeengeklikte spiegel van mijn ziel. Daar heeft de virtuele winkeljuf al lang in de smiezen dat ik wat uitgekeken raak op glossy uitgegeven fotoboeken vol stately homes, maar toenemend geïnteresseerd raak in monografieën over afzonderlijke huizen. Vraag me niet waarom; niet omdat ik het niet kan uitleggen, maar u gaat het niet willen begrijpen.

Dit is zo’n boek, dat ik aantrof onder het kopje ‘aanbevolen’ van Amazon UK. Het trok direct mijn aandacht. Niet zozeer omdat Madresfield het meest bijzondere huis van Engeland is, want dat is het niet. Natuurlijk, deze onmogelijk pittoreske, labyrintisch uitgestrekte bakstenen hutspot (160 kamers), die half onder de Tudors en half onder Victoria bij elkaar werd gefantaseerd, heeft een onmiskenbare charme; zelden zie je zoveel erkertjes, topgeveltjes en torentjes bij elkaar, allemaal net weer anders dan het naastliggende exemplaar, en in zulke willekeurige hoeken op elkaar gestapeld. Vouw dat geheel in de omarming van zo’n typisch Engels landschap met de Malvern Hills in de verte, Elgar country, en je hebt het aards paradijs gevonden. Maar dat is bij bijna elk Engels landhuis het geval. De troef van Madresfield is zijn literaire connectie – het is (hier komt de shocker voor iedereen die in deze het beeld van Castle Howard op zijn netvlies heeft staan) ‘het echte Brideshead’.

Evelyn Waugh was nauw bevriend met de Lygons, graven van Beauchamp (spreek uit, Beecham), die, zij het met een soms wat brokkelig lijntje en hier en daar wat gesmokkel via de vrouwelijke kant, bijna een millennium terug gaan op de stek van Madresfield. Waugh, die een enorme snob was, smulde van deze oude aristocratie, vooral omdat er met de Lygons die hij kende van alles niet in de haak was, en wat is er fascinerender dan grote oude families in verval – zie de Buddenbrooks of Il Gattopardo. Lord Beauchamp verbleef jaren in ballingschap na een homoseksueel schandaal, zijn vrouw compenseerde haar weinig heldere denkvermogen met religieus fanatisme, en de jongste zoon des huizes was een losgeslagen alcoholicus. Kortom, de contouren van de familie Flyte zijn zelfs voor de meest oppervlakkige lezer van Brideshead revisited helder herkenbaar.

Maar Jane Mulvagh weet dat zulke goodies pas echt de tong strelen als we ze kunnen smaken in die wijdse historische context die begint ergens in de half schemerige tijden van William the Conqueror. Daarom sleurt ze de lezer voortvarend door de hele Engelse geschiedenis vanaf dat moment, en krijgen we via de wederwaardigheden van de ene na de andere Lygon (ze heetten voor zover ik kan nagaan allemaal William) een concies maar levendig beeld van het dagelijkse bestaan van de gentry in die verschillende periodes. Op bladzijde 114 zijn we al in de Georgian era, dus al te lang wordt de suspense niet opgebouwd tot we zometeen arriveren bij het gezin dat de familie Flyte werd.

Update - 7 december (p. 226).

Oude aristocratie zei ik, maar dat klopt niet helemaal. De Lygons waren voor het grootste deel van hun lange, bochtige geschiedenis gewoon gegoede burgers en rijke middenstanders; verschillende zonen werden opgeleid in het kruideniersvak. Pas eind 18de eeuw keerde het tij. Toen viel de familie een erfdeel te beurt van een excentrieke, alleenstaande, aangetrouwde achteroudoom die toevallig de rijkste burger van Engeland was en die had verzuimd een testament te maken (hij was, maar dat terzijde, ook een neef van Händels librettist, Charles Jennens). De Lygons hadden ineens het equivalent van een hedendaagse veertig miljoen pond op hun bankrekening en konden gaan rentenieren. Zoveel geld, dat vroeg om bijpassende status, en het verkrijgen van een adeltitel was in het Engeland van die jaren vooral een kwestie van de juiste connecties en genoeg poen. Beide waren voorhanden, en zo werd in 1806 voor de somma van achthonderd pond een baronie aangeschaft. Daar werd de deftige oude naam Beauchamp aan verbonden, ook al waren de Lygons maar via een flinterdun lijntje aan die al lang uitgestorven familie verwant. Voor nog eens tienduizend pond werd de bescheiden baronnentitel tien jaar later geüpgrade naar een zwieriger graafschap.

Het is verrassend te lezen dat de Lygons meer boeken hebben geïnspireerd dan alleen Brideshead Revisited. Hun fabuleuze erfenis werd namelijk doorheen heel de negentiende eeuw aangevochten door tal van partijen die meenden er meer recht op te hebben; Engeland beschikte daartoe over een uitnodigende voorziening, de High Court of Chancery, een civielrechtelijk instituut waar iedereen zijn claims kon indienen. Daar hoorde uiteraard de nodige pers-coverage bij, en zo kwam het dat het eindeloze gesteggel over de Lygon erfenis (dat uiteindelijk pas na 170 jaar (!) ophield) Dickens’ inspiratie werd voor de hopeloze zaak Jarndyce & Jarndyce, de rode draad in zijn roman Bleak House.

De artistieke connecties zetten zich op de drempel van de 20ste eeuw voort, als Mary Lygon, dochter van de zesde graaf, een favoriete leerling wordt van buurtgenoot Edward Elgar. Uiteindelijk zal ze de dertiende en laatste Enigma variatie worden, getiteld “***”. Wat doet vermoeden dat Elgars gevoelens voor zijn pupil verder gingen dan enkel pedagogische inspiratie. In die jaren is overigens het tot dan bescheiden Madresfield inmiddels getransformeerd tot de Victoriaanse moloch die we vandaag de dag zien, een en al gotische aspiratie onder twee hectare dak. Later volgde nog de kapel, die de vrome echtgenote van de zevende graaf hem schonk bij hun huwelijk – Waugh geeft er in Brideshead een perfecte beschrijving van. De creatie van dit immense, hypergedetailleerde prentenboek dreef zijn maker, Henry Payne, bijkans tot waanzin. In 1905, twee jaar bezig, laat hij de graaf weten dat hij snel klaar hoopt te zijn, want al wil hij er zijn beste talenten inleggen, hij voelt zich onderbetaald en moet telkens aantrekkelijker opdrachten afslaan. Maar goed dat hij niet wist dat het nog dertien jaar zou duren voor hij zijn laatste penseelstreek op de muren van de kapel zou zetten.

Uit - 13 december.

Het is een melancholiek stemmend einde waar dit boek heen leidt. Misschien nog wel meer door de eerlijke maar sympathieke wijze waarop Mulvagh de neergang van de zevende graaf schildert, wars van sensatielust. William Beauchamp was een liefdevolle huisvader en een gerespecteerde politicus. Dat hij zijn vrouw in het geniep belazerde met verschillende van zijn mannelijke bedienden en assistenten dat was natuurlijk niet chic; maar als je in het Engeland van die tijd met zulke voorkeuren behept was, was het knap lastig om tot een oplossing te komen die wel chic was, gegeven de middeleeuwse wetgeving daaromtrent. Middeleeuws voorwaar, het plaatje is helemaal compleet met het bezoek van drie Kousenbandridders aan Madresfield op een mooie zomerdag in 1931, die de heer des huizes dringend kwamen verzoeken nog voor middernacht af te reizen naar het buitenland als hij het schandaal van een rechtszaak wilde vermijden.

Tragisch genoeg had Earl Beauchamp best met zijn escapades weg kunnen komen als hij een tikje discreter was geweest (en dan heb ik het niet over zijn fanatieke borduurhobby), maar vooral als hij niet zo’n vooraanstaande en invloedrijke positie had bekleed aan het hof en in de politiek. Het aanzien waarin hij stond was een doorn in het oog van zijn hypocriete, jaloerse, homofobe, holier-than-thou zwager, Hugh “Bend’or” Grosvernor, hertog van Westminster. Het soort man dat zijn zoon van vijf meestuurt op een jachtpartij hoewel het joch klaagt over hevige buikpijnen, waarna het kind dezelfde dag nog sterft aan een buikvliesontsteking. Westminster zag zijn kans schoon toen de geruchten over Beauchamps homoseksuele uitjes hem bereikten. Hij lichtte zijn zuster in, die Madresfield onmiddellijk verliet, hoewel het jaren duurde voor ze zelfs maar een schemerig besef kreeg van waar haar man eigenlijk van beschuldigd werd; niet omdat het haar niet verteld werd, maar omdat ze te dom was om het te snappen.

Vanaf daar was het downhill voor de Lygons. Hoewel de aanklacht tegen de zevende graaf onder George VI uiteindelijk werd ingetrokken ontsnapte William Beauchamp nooit meer echt aan zijn ontwortelde bannelingenbestaan. Hij blies zijn laatste adem uit in het Waldorf Astoria hotel in New York. Met de kinderloze dood van zijn oudste zoon stierf de graventitel, nauwelijks 170 jaar na zijn stichting, weer uit, want zijn beide andere broers hadden het tijdelijke toen al lang weer met het eeuwige verwisseld – Hugh, de drankzuchtige, homoseksuele mooie jongen die Sebastian Flyte werd, al meer dan veertig jaar eerder, 31 jaar jong. Alle overlevende nakomelingen waren vrouwen, zodat ook de naam Lygon na duizend jaar zijn einde vond.

Maar met Madresfield gaat het goed, verzekert Mulvagh ons, en ze onderstreept nog maar eens dat we Castle Howard echt moeten vergeten als het over Brideshead gaat – dit huis is het echte voorbeeld. Je vraagt je af of Waugh’s tekst haar even ontschoten is, die er toch geen twijfel over laat bestaan: Brideshead is een huis uit de late zeventiende eeuw, met een koepel en colonnades, en met een enorme, Italiaanse fontein in de tuin. Charles Ryder noemt het zijn ‘bekering tot de barok’ nadat hij zich jarenlang gewenteld heeft in middeleeuwse idealen. De familie van Madresfield mag Waugh geïnspireerd hebben tot de Flytes, maar het is duidelijk dat hij bij zijn beschrijvingen van hun huis zeker niet aan Madresfield dacht.

Nou ja, zo’n missertje is de schrijfster vergeven, want verder is ze toegewijd, precies, warmhartig, en een onuitputtelijke bron van verrassende details (‘een middeleeuwer hoorde zelden een geluid harder dan zestig decibel’). Aanrader voor alle Engelse-adel-freaks.