zaterdag 15 augustus 2009

Columbine

Dave Cullen. Old Street Publishing, 2009. 417 pagina's.

Er zijn ergere school shootings geweest sedertdien – Virginia Tech spant tot nu toe de kroon. Maar Columbine heeft nooit zijn iconische status verloren. Tal van boeken zijn erover volgeschreven, en Michael Moore maakte deze schietpartij tot uitgangspunt voor zijn omstreden anti-wapenlobby film. Veel geholpen heeft dat allemaal niet, de wapenwetgeving in de VS blijft zoals ze was, tenslotte verdient iedere vrije burger het recht om zijn medemens neer te kunnen schieten. Toch? In het Wilde Westen dat Amerika in wezen altijd gebleven is knappen de inwoners hun eigen zaakjes wel op, daar hebben zij de overheid niet voor nodig. Dat het wapen in de nachtkastlade intussen veel meer kans maakt een van de eigen familieleden om te leggen dan een hypothetische inbreker wordt gemakshalve maar vergeten. Vrijheid komt nou eenmaal met risico’s.

Dus hoewel er na Columbine natuurlijk stemmen opgingen voor strengere wapenwetgeving – je kunt je immers in gemoede afvragen hoe twee knulletjes van nog geen achttien jaar zich konden behangen met meerdere items zwaar wapentuig – werden die stemmen snel gesmoord in alternatieve verklaringen. De wapens waren niet het probleem (‘guns don’t kill, people kill’, weet u nog), nee, Eric Harris en Dylan Klebold waren arme, gepeste underdogs, van wie het leven door de populaire sportjongens zo zuur werd gemaakt dat ze geen andere uitweg meer zagen dan hun kwelgeesten uit de weg te ruimen. Langzaam maar zeker zonken ze weg in een zwartgallige anti-cultuur vol Hitlerverering, satanisme en zwartjasserij - zozeer dat toen tijdens de schietpartij ze een medescholiere, Cassie Bernall, vroegen of ze in god geloofde, en zij ja antwoordde, ze haar pardoes een kogel door het hoofd schoten. In het kielzog van Columbine werden in heel het land anti-bullying campagnes uit de grond gestampt om herhaling te voorkomen. Intussen verwerkten de ouders van Cassie hun rouw door hun dochter tot een half heilig icoon te verheffen, een martelares voor het christelijke geloof.

Pas tien jaar later is de tijd rijp voor dit verfrissende boek van Dave Cullen, die energiek de vloer aanveegt met de gevestigde Columbine mythologie. Want de welbekende, eindeloos herhaalde verhalen en interpretaties zijn stuk voor stuk sprookjes. Eric Harris en Dylan Klebold werden niet gepest, eerder pestten zij anderen. Ze waren geen underdogs en hadden het niet begrepen op de jocks. En met Cassie Bernall wisselden ze geen woord; de vraag of ze in god geloofde stelden ze aan een ander meisje, en toen zij ja antwoordde reageerden de killers enkel met de constatering dat dat dan knap stom was, en lieten haar leven. Hun amok op Columbine High was eerst en vooral de mislukte uitvoering van een maandenlang voorbereide mega-aanslag, een cocktail van bommen die Oklahoma had moeten doen verbleken, en waarin het schiettuig slechts was ingepland om eventueel wegvluchtende overlevenden te kunnen doden. Alleen deden de thuis in elkaar geknutselde bommen het niet, en uiteindelijk was een halfuur schieten alles wat overbleef van hun spectaculaire plannen. Dat de aanslag op Hitlers verjaardag plaatsvond was stom toeval, hij was eigenlijk een dag eerder gepland maar moest worden uitgesteld omdat een paar dingen misliepen.

Hoe twee ogenschijnlijk normale adolescenten tot zoiets komen vergt een andere verklaring dan de hapklare, makkelijk en pijnloos in actie te vertalen interpretaties die niet in de laatste plaats door de blunderende plaatselijke overheid werden gepromoot. Cullen zoekt en vindt die verklaring. Hij laat zien dat beide daders al geruime tijd een dubbelleven leidden. Onder de ogenschijnlijk normale buitenkant kookte het van wereldhaat, in het geval van Harris opgestookt door een psychopathische karakterstructuur, in geval van Klebold door een minderwaardigheidscomplex van monumentale omvang. Op internet rouleren nog steeds de basement tapes waarin het tweetal zijn woede tegen de wereld uitschreeuwt, met van haat vertrokken grimassen die het je koud over de lever doen lopen. De twee vonden elkaar in een duistere synergie met het bekende resultaat, Harris als mastermind en Klebold als hulpeloos achter hem aan schoorvoetende uitvoerder.

Cullen heeft zijn boek slim in elkaar gezet. Hij snapt natuurlijk ook wel dat wanneer hij begint met de aanslag zelf hij zijn kruit letterlijk en figuurlijk meteen verschoten heeft, dat de rest van het boek dan toch een onvermijdelijk wat saaie uitleg achteraf wordt. Maar heel de lange aanloop eerst en dan de schietpartij als slot riekt weer teveel naar sensatielust, en bovendien is maar de vraag of de lezer zo lang bij de les blijft. Dus kiest hij voor een collagetechniek waarbij hij voortdurend heen en weer zapt tussen momenten gedurende de aanval en momenten daarvoor en daarna. Het resultaat is meeslepend en intrigerend. Ook wat vrij, misschien – hoewel er geen twijfel hoeft te zijn over de grondigheid van het onderliggende bronnenonderzoek kan de schrijver onmogelijk weten wat Harris, Klebold en anderen op bepaalde momenten dachten of voelden; hij schroomt evenwel niet de tekst toch romanachtig te verlevendigen met zulke gedachten en gevoelens. Dichterlijke vrijheid, misschien, maar het werkt wel en schaadt op geen enkel moment de geloofwaardigheid van het betoog. Aan te raden leesvoer voor wie eens wat uurtjes wil onderduiken in de duisterder krochten van de menselijke geest.