zaterdag 21 november 2009

Wolf Hall

Hilary Mantel. Fourth Estate, 2009. 653 pagina's.

Met dit boek won Hilary Mantel dit jaar de Booker Prize. Ik kan dat begrijpen; Wolf Hall is een knap staaltje werk op het grensvlak tussen biografie en romanschrijverij, en Mantel heeft een karakteristieke, geserreerde stijl van schrijven die heel wat meer ‘literair’ aandoet dan die van medegenomineerde Sarah Waters, wier Little Stranger ik hiervoor verslond. Actie wordt grotendeels opgelost in dialogen, waarin het makkelijk is de draad te verliezen omdat Mantel haar hoofdpersoon vaak alleen maar aanduidt met ‘he’. Je moet als lezer flink aan de slag, maar de inspanning levert geen proportioneel loon op, naar mijn smaak. Na de slotpagina, waar de lezer als het ware in medias res wordt achtergelaten (Mantel heeft een deel twee beloofd), bleef ik zitten met de indruk van een koud en taai boek.

Het is altijd een waagstuk om als auteur een duidelijk onsympathieke hoofdpersoon te kiezen, maar het kan werken, zoals Rozenboom met Gewassen vlees bewees. In Wolf Hall werkt het niet, niet voor deze lezer althans. Thomas Cromwell is de zoon van een smid die zich na omzwervingen in Europa opwerkt tot rechterhand van Hendrik VIII. Hij doet dat via onbeschaamde machinaties en manipulaties. Op een principieel standpunt zal men hem niet snel betrappen; als Wolsey, zijn baas, bij de koning in ongenade valt laat ook Cromwell hem zonder aarzelen vallen; en als de koning zijn vrouw Katharina aan de kant wil zetten ten gunste van Anne Boleyn, so be it, ook als heel de kerkelijke staatspolitiek daarvoor op de schop moet. Niettemin is duidelijk dat Mantel enigermate met Cromwell sympathiseert. Ze laat ruimte voor zijn menselijke kant in de paar echt ontroerende pagina’s in het boek, waar zijn vrouw en dochters successievelijk aan epidemische ziektes ten prooi vallen. Maar ze heeft ook een bepaalde bewondering voor zijn rationaliteit, en sommige recensenten hebben haar al verweten dat ze een beetje te hard haar best doet om van Cromwell een verlichte Renaissance-politicus te maken. Hoe terecht dat is kan ik niet beoordelen, maar zijn onomwonden atheïstische en materialistische standpunten leveren wel een paar verfrissende dialogen op in een historische context die door en door getekend was door religie en bijgeloof.

Het is evident dat onder het literaire oppervlak een imposante hoeveelheid research schuil gaat. Dat maakt wel dat je als lezer bij de les moet blijven; het wemelt van de personages, en het feit dat zowat alle mannen Thomas lijken te heten maakt de overzichtelijkheid er niet groter op. De ‘cast-list’ voorin het boek beslaat vijf bladzijden en maakt het probleem eerder groter dan kleiner. De winst zit hem in Mantels levendige beschrijvingen van Tudor Engeland: druk, stinkend en bruut, je ziet het voor je en weet meteen dat het zo inderdaad moet zijn geweest, een soort westers Calcutta. De auteur heeft een speciaal talent voor het beklemmend beschrijven van executies, en de angsten van de veroordeelden. In een aandoenlijke scene lezen we bijvoorbeeld hoe de geleerde Bilney, veroordeeld voor ketterij, de avond voor zijn vuurdood zijn hand in een kaarsvlam steekt om te beproeven hoe pijnlijk dat is, en vervolgens zijn laatste nacht spendeert aan het zachtjes jammerend zuigen op zijn verbrande hand.

Zoals met meer in dit boek wordt ook met de titel een literair schimmenspel gespeeld. Wolf Hall is de thuishaven van de familie Seymour, die voorbij de laatste bladzijde van dit boek Hendriks volgende bruid zal leveren. De Seymours komen in het verhaal nauwelijks voor, en als ik het goed het geteld bezoeken we Wolf Hall in meer dan zeshonderd pagina’s precies één keer, maar het huis staat symbool voor ongebreidelde machtswellust (en wellust op zich ook, trouwens; vader Seymour onderhoudt bijvoorbeeld een overspelige relatie met zijn schoondochter…). In Wolf Hall wonen wolven, en die gaan in deel twee aardig wat van de hoofdpersonen nekken, waaronder Thomas Cromwell zelf.